Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Want Mijn volk blijft hangen aan de afkering [18]van Mij; [19]zij roepen [20]het wel tot den Allerhoogste, [maar] [21]niet een verhoogt [22][Hem]. 18. Hebreeuws, aan mijne afkering; dat is, aan de afkering, of afwijking, waarmede zij van mij steeds afwijken, of die zij tegen mij betonen. Anders: hangen; [te weten, in onzekerheid en twijfelachtigheid om [hunne] afkering van mij; dat is, zij weten niet waarheen zich te keren, nu hier dan daar lopende om hulp. Beiden in een goeden zin. 19. De profeten, vergelijk boven vs.2, en hfdst.7 vs.16. 20. Mijn volk. Anders: zij roepen Hem wel naar boven. 21. Dat is, niemand. Zie van dergelijk gebruik van het Hebreeuwse woord Ezra 4:3. Anders: tezamen verhoogt het [volk] [Hem] niet. Versta, in hunne bijeenkomsten eren zij God niet. 22. Den Allerhoogste, dat hij Hem eer zou geven, zich bekerende, en troost en hulp bij Hem zoekende, of Hem voor zijne weldaden dankende. Anders: verhoogt, of verheft [zich]; dat is, niemand heft zich eens op, geeft zich eens daarnaar dat hij zou horen of luisteren, gelijk opmerkenden plegen te doen, tonende met uiterlijke gebaren van het lichaam de beweging huns harten.